Het CBS trakteerde ons afgelopen week weer op cijfers. Niet zomaar cijfers, want het CBS is een nieuwe weg ingeslagen en heeft bedrijven nu ingedeeld aan de hand van de informatie die ze op de website konden vinden. Ze hebben dus niet zelf naar de bankafschriften gekeken natuurlijk, maar een big-data-analyse' verricht aan de hand van 'webcrawling'-technieken. Klinkt nogal modieus en matig betrouwbaar, maar zo komt het CBS tot een aantal inzichten.
Bedrijven
Nederland telt ruim 50 duizend bedrijven die voornamelijk via internet hun omzet behalen, zoals webshops, online diensten en internetgerelateerde ICT-bedrijven. Dat is 3 procent van de bedrijven in Nederland. De bedrijven die wél van internet afhankelijk zijn voor hun bedrijfsvoering en inkomsten zijn in dit onderzoek gerekend tot de kern van de interneteconomie.
Hoe het CBS de genoemde afhankelijkheid definieert is onduidelijk, net als het gewicht van het woordje 'voornamelijk'. Beide gevallen betreffen eigenlijk niet meer dan een slag in de lucht. Het woord voornamelijk duidt in deze context op meer dan 50 procent van de omzet.
Of een bedrijf wel of niet afhankelijk is van een bepaalde omzet, heeft alles te maken met het winstbestanddeel. Je kunt wel 80 procent van je omzet online behalen en toch afhankelijk zijn van de 20 procent omzet die je via je winkel of je vertegenwoordigers apparaat verkoopt.
Bedrijven zijn niet per se afhankelijk van een kanaal, ze maken in mindere of meerdere mate gebruik van een kanaal. Of je ervan afhankelijk bent, heeft vooral te maken met de flexibiliteit van bedrijfsvoering. Komen er nieuwe kanalen, dan kan je daarvan gebruikmaken.
Banen
De interneteconomie voorzag in 2015 in 345 duizend banen, zowel fulltime als parttime. Dat is 4,5 procent van het totaal aantal banen.
Het overgrote deel van deze banen, meer dan 270.000 van die 345.000, zijn afhankelijk van de verkoop van internetdiensten. Interessant om te zien is ook dat er meer mensen afhankelijk zijn van het internet als toeleverancier dan er mensen leven van de daadwerkelijke opbrengsten.
Het zijn de 345.000 mensen die de internetdroom in leven houden. De mensen die naar alle waarschijnlijkheid ook oververtegenwoordigd zijn op de sociale media en via blogs actief bijdragen aan de beeldvorming van het zo succesvolle internet. Het zijn mensen die hun hypotheek en hun brood betalen met het geld dat ze verdienen met het bouwen van apps en sites, met het schrijven en praten over zegeningen van het internet.
Het woord 'interneteconomie' is een verzinsel - er bestond ook niet zoiets als de telefooneconomie of de postordereconomie.
Techno-optimisme
Het zijn de techno-optimisten die nog steeds grootse dingen van het internet verwachten. Verwachtingen die goeddeels zijn gebouwd op extrapolatie. Als je de techno-optimisten mag geloven, winkelen we straks alleen nog maar online, terwijl de huidige groei echt nog niet in die richting wijst. De percentages klinken aardig, maar het absolute bestanddeel is nog steeds slechts gering ten opzichte van het totaal.
Robert Gordon beschrijft de techno-optimisten in zijn boek The Rise and Fall of American Growth. Volgens Gordon waren riolering, de verbrandingsmotor, elektriciteit, de telefoon en centrale verwarming veel belangrijker voor het opkrikken van de levensstandaard dan recente innovaties, zoals het internet en mobiele telefonie. In tegenstelling tot de techno-optimisten voorspelt hij economische en technologische stagnatie, een situatie die veel meer lijkt op de huidige gang van zaken dan de rooskleurige toekomstbeelden.
Het CBS verzint zonder enige schroom dingen die niet bestaan. Zoals ook het woord 'interneteconomie' een verzinsel is, evenals 'deeleconomie' of 'de nieuwe economie', een veelgebruikte duiding begin jaren 2000. Het is marketingtaal die niet past bij een gezaghebbend instituut als het CBS. Er bestond ook niet zoiets als de telefooneconomie of de postordereconomie. Een kanaal is geen economie.
Je zou misschien voorzichtig kunnen concluderen dat alle internethosanna niet meer is dan een kanaalverschuiving
Omzet
De 50.000 bedrijven vormen 3 procent van het totaal aantal bedrijven en zetten gezamenlijk circa 100 miljard euro om, ongeveer 8 procent van het totaal. Dat klinkt mooi, maar wat betekent die zo bewierookte interneteconomie? En heeft het iets gedaan voor de totale economie? Tot nu toe nog geen klap. De afgelopen tien jaar zagen we de opkomst van de smartphone, Google, de sociale media en het online winkelen, maar over het geheel staan we stil.
Sterker nog, per hoofd van de bevolking is het bbp nog altijd lager dan in 2008: 1,7 procent lager om precies te zijn. Op zijn best zou je misschien voorzichtig kunnen concluderen dat alle internethosanna niet meer is dan een kanaalverschuiving. Of je een jas, een vakantie of een verzekering nu verkoopt via het internet of via een ander kanaal, je verkoopt nog steeds diezelfde jas, diezelfde verzekering en diezelfde vakantie. Het internet heeft ons van alles gebracht, maar geen economische groei, geen welvaart, geen extra werkgelegenheid en geen voorspoed.
Je wijzigt dus een definitie en bent zomaar 4.000 winkels kwijt. Dat zou ik nieuws noemen.
Uitglijder
Het CBS komt dankzij hun big-data-analyses en webcrawl-technieken aanzetten met zelf gefantaseerde websitecategorieën, zoals 438.000 passieve en 68.000 actieve sites.
De meeste hiervan gebruiken hun website echter niet actief (bijvoorbeeld als verkoopkanaal) maar passief als informatievoorziening.
Dat wordt gewoon door het CBS opgeschreven. De onderzoeker had waarschijnlijk last van een koortsaanval toen hij dit formuleerde. Kan het CBS weten of ik naar aanleiding van de gelezen informatie een mail heb verzonden met een offerteaanvraag of dat ik de telefoon gepakt hebt om een bestelling te plaatsten? Het is eigenlijk klinkklare onzin wat het CBS schrijft.
Het CBS probeert iets te duiden, maar glijdt alle kanten uit.
Hieruit blijkt dat het aantal webwinkels met 40 procent is toegenomen, van 23.005 in 2013 tot 32.160 op 1 januari 2016.
Dat getal klopte niet. Nu wordt geschreven:
Zoals eerder gemeld, komt de big-data-analyse op basis van andere definities voor 2015 uit op een aantal van 28 duizend webshops.
Je wijzigt dus een definitie en bent zomaar 4.000 winkels kwijt. Best veel, want in de afgelopen drie jaar groeide het aantal webwinkels dus bijna de helft minder dan eerder werd aangenomen. Dat zou ik nieuws noemen.
Ik ga niet roepen dat het internet onbelangrijk is. Maar voor techno-optimisten is alles wat met het internet te maken heeft bijkans heilig. Zo heilig, dat ze blind zijn voor de werkelijkheid. Een werkelijkheid waarin het internet voor 97 procent van de Nederlandse bedrijven nog steeds niet meer is dan een van de kanalen. Een werkelijkheid waarin 95,5 procent van alle Nederlanders ergens werkt waar het internet geen dagelijks agendapunt is.