Economisch weerbericht (142): Internet doet ons de das om

6 november 2011, 08:54

Dag in dag uit speelt doorlopend diezelfde ene vraag. Of we onze tijd niet veel te veel verdoen met dingen, die eigenlijk nooit prioriteit hadden moeten hebben. Vroeger vielen we daar maar 2x in ons leven aan ten prooi: als ongemotiveerde pubers, die de dynamiek van het echte leven moeten ontdekken en in de postpuberteit natuurlijk. Tegenwoordig komen er in alle leeftijdscategorieën steeds meer pubers bij. Want internet houdt je jong nietwaar, en daar gebeurt het. Aanraakschermpjes en apps bepalen onze beleving, onze aandacht en onze kennis. Beleving, aandacht en kennis. Laten dat nou net die drie centrale economische pijlers zijn: van de Attention Deficit

Economy wel te verstaan. Zulk schraal deviant gedrag is een mediakwestie en was de afgelopen eeuw al heel normaal en irritant. Maar met mobiel internet rijzen prikkels en verleiding nu pas echt de pan uit. Live Your Life to the Max! Duik in de bruisende interactie met al je internetvrienden. Geen tijd meer voor kennis, geen tijd meer voor aandacht. In plaats daarvan pure beleving en vooral allemaal hartstikke “sociaal”. Hoe irreversibel is dit? Veranderen onze hersenen? Wie heeft er geen digitale AD(H)D? Worden we op die manier niet ook eigenlijk steeds dommer? Op de avond van 16 november bespreken we deze materie in het Arminius Denkcafé te Rotterdam.

Wat internet met onze hersenen doet

Een boek hoef je niet te lezen om precies te weten wat er in staat. Sinds jaar en dag is er immers de zogeheten “secundaire literatuur”. Dat is geen literatuur van het tweede plan, van minder allooi; integendeel. Secundaire literatuur is de verzameling van alle teksten die over of naar aanleiding van een bepaald boek of artikel zijn geschreven. Een andere term is “metaliteratuur” en in de context van het internetbegrip “metadata” is daarmee ook voor Digital Natives weer begrijpelijk wat “secundaire literatuur” is. Metaliteratuur is gewoon metadata met een argumentatie: een gedachtengang. Lopende tekst kortom. Dergelijke teksten werpen licht op de zogeheten primaire literatuur en voeren de ideeën daarin en daaromtrent verder. Het boek The Shallows: What the Internet Is Doing to Our Brains van Nicholas Carr is vanwege de thematiek een ideaal werk om vooral NIET te lezen. Carr pakt er namelijk een discussie mee op die zo oud is als de mensheid en als zodanig vele malen interessanter, dan de bijdrage die Carr er met The Shallows aan levert. Met de nominatie van The Shallows voor de Pulitzer Prize 2011 werd wat mij betreft in feite deze discussie op een voetstuk gezet, namelijk hoe de in het Cluetrain Manifesto voorziene en gepromote conversatie-economie en -maatschappij zich in de huidige fase van de internet-era – het post-pc-tijdperk – verhoudt tot de economie en de maatschappij van het aandachts-deficiet.

Een doelbewuste greep uit de secundaire literatuur naar aanleiding van The Shallows maakt vooral duidelijk hoe actueel het thema van permanente afleiding door internet, multimedia en sociale media nog steeds is, terwijl we het ook in een paar zinnen recht kunnen doen om het verder te parkeren als gegeven, en een kwestie van eigen verantwoordelijkheid. Misschien moesten we er maar helemaal niet zo serieus mee omgaan. Duidt het feit dat Carr met The Shallows de Pulitzer Prize 2011 voor General Nonfiction niet won, daar eigenlijk al niet op?

Domme degeneratie-angst

Als exercitie en als tekst verdient The Shallows gewoon respect. Dat zegt Adam Thierer in zijn boekbespreking op de website van The Technology Liberation Front. Een dubbele bodem, want moet de technologie ons bevrijden of moeten we onszelf juist bevrijden van de technologie? Allebei misschien? Eigenlijk is dat laatste al het antwoord op Carr en is daarmee de kous af. Het motto van de website wrijft het er nog eens extra in: “The real problem is not whether machines think, but whether men do.”

Ik zeg niet, dat Carr niet denkt, maar wel dat hij met The Shallows een discussie te pakken heeft, waar we het al sinds mensenheugenis over hebben. Socrates, Michel de Montaigne, Gertude Stein – allemaal hadden ze het over de relatie tussen informatie-overlast en geheugenverlies. Domme degeneratie-angst wat mij betreft en natuurlijk: hoe meer, hoe sneller en hoe intenser de afleiding en verleiding, des te sterker moet je in je schoenen staan.

En dan de vraag of onze hersenen blijvend veranderen, of dat die misschien net zo makkelijk weer terugveranderen? Omdat we hier met een adequate dosis van de juiste gedragstherapie heel makkelijk vat op kunnen krijgen. Ligt daar niet een schone taak voor het onderwijs of zelfs voor algemene psychosociale voorlichting vanuit de overheid? Vroeger, op de middelbare school, hadden we bij het vak Nederlands de boeken Indringend Lezen 1 en 2. Zouden we die niet gewoon weer invoeren met een update die speciaal digitale afleiding adresseert? Want wat is er eigenlijk helemaal aan de hand? Nicholas Carr weet zelf exact hoe het zit:

“We want to be interrupted, because each interruption brings us a valuable piece of information… And so we ask the Internet to keep interrupting us, in ever more and different ways. We willingly accept the loss of concentration and focus, the division of our attention and the fragmentation of our thoughts, in return for the wealth of compelling or at least diverting information we receive. Tuning out is not an option many of us would consider.” (The Shallows, p. 133-134)

Indringend schrijven 2.0

Het citaat heb ik van Adam Thierer, en als dat het is, dan verwijs ik graag naar wat ik hierboven al zei. Maar nee, het is erger: “The Web is a technology of forgetfulness” zegt Carr. Indringend lezen (deep reading) lukt met alle digitale multimediale afleiding niet meer. Maar, zo vraag ik me dan af: indringend schrijven wel? Ja; dat is dankzij internet juist het geval! Dat lukt prima – althans mij wel. Misschien moest Carr wel wennen aan het feit, dat hij sinds zijn doorbraak in 2003 steeds meer verslaafd is geraakt aan het schrijven. Aan indringend schrijven en niet alleen stilistisch, maar ook wat inhoud betreft. Dat kost een hoop research, plus dat je uiteindelijk een beetje wilt bijhouden wat anderen ervan vinden. Zo werkt dat nou eenmaal en als ik één tip mag geven: leg de lat dan niet op het basale niveau van sociale media. Althans, weet heel goed met wie precies je daar te maken hebt. Het aantal indringende lezers is er namelijk waarschijnlijk niet zo groot.

Focus en flow

In het geval van Carr komt hier natuurlijk bij, dat hij ervoor kiest om met zijn verhalen de Bühne op te gaan en frequent te bloggen. Dat je dan niet alles onthoudt, dat het eigenlijk allemaal te snel gaat, dat het idee je dan naar de strot vliegt te verzuipen, en dat de prikkels van alle kanten komen – dat is normaal. Face it, zou ik zeggen, en als je er last van hebt, doe er dan wat aan. Toch bijtijds even afschakelen misschien! En doelbewust sturen op focus en flow. IORG, de Information Overload Research Group en haar muze Maggie Jackson in het boek Distracted: The Erosion of Attention and the Coming Dark Age geven hele simpele tips. Ze komen neer op een gedisciplineerde dagindeling: actief de maalstroom te lijf zonder afleidend multitasken! Zonder Continuous Partial Attention en Perpetual Inattentional Blindness, zou Linda Stone zeggen, want zij benadrukt dat productief (eenvoudig) multitasken goed mogelijk is.

Mijn favoriet momenteel is supersimpel: ’s ochtends de kat de deur uit, waterkoker aan voor een grote bak Earl Grey en even snel in Safari op de iPad nieuws en email doen. Om vervolgens achter de pc aan het werk te gaan. Daar hoort natuurlijk telefoon en email bij, maar ik ga daar echt geen YouTubes zitten kijken, Twitteren of Facebooken. Daar gun ik me bewust de tijd niet voor. Zo’n functionele scheiding en een goed ingerichte werkplek zijn samen voor mij de kern. Vroeger deden veel meer mensen dat zo. Het leesboek en de magazines lagen naast het bed, in de lectuurmand en op het toilet. Muziek was er op de slaapkamer, in de woonkamer en in de douche. Enfin . . . u begrijpt wat ik bedoel.

Het web-universum loopt over van de metaliteratuur. Maar verliest u zich vooral niet in de kwebbelgekte. Dankzij internet is de aloude hermeneutiek – de kunst van het duiden en begrijpen – in een hyperfase gekomen. Neem dat als gegeven en pak om te beginnen elk onderwerp op over de boeg van de secundaire literatuur. Indringend primaire literatuur gaan zitten lezen, is zonde van de tijd. Bovendien, waar vind je die nog? Zeker The Shallows is maar een futiele bijdrage in een megadiscussie, die eigenlijk misschien een non-discussie is. Verlies u niet: zeker niet wanneer u het schrijverschap en het sprekerschap zo vol overtuiging en dadendrang beoefent als Nicholas Carr. Daar word je ook hardhollend gek van. Het is tekenend, dat Carr dit zelf niet als mogelijkheid oppert. Zo simpel heeft hij er waarschijnlijk nog nooit tegenaangekeken.

Gertrude Stein, die leefde van 1874 tot 1946 en bekend is van de stream of consciousness, had er in haar tijd ook al last van. Aan het eind van haar leven moet ze het volgende hebben gezegd: “everybody gets so much information all day long that they lose their common sense.” Je kunt goed over dit soort thematiek blijven dooremmeren en meanderen. In zijn boekbespreking naar aanleiding van The Shallows noemt Adam Thierer achtereenvolgens het volgende dozijn mannen(!) die vlijtig aan dat dooremmeren en meanderen hebben meegewerkt: Lee Siegel, Mark Helprin, Andrew Keen, Jaron Lanier, Plato, Clay Shirky, Jeff Jarvis, Yochai Benkler, Don Tapscott, John Freeman, Tim Wu en Evgeny Morozov. Plato staat in het rijtje, omdat hij in zijn Phaedrus het verhaal vertelt van koning Thamos, die van mening was, dat het toen pas uitgevonden schrift een verwoestende uitwerking zou hebben op het menselijk geheugen. Vervolgens laat Plato zijn held Socrates zeggen, dat op geschreven tekst gebaseerd onderwijs alleen maar arrogante mensen oplevert, omdat die met hun boekenwijsheid heel wat menen te weten, terwijl ze eigenlijk geen inzicht en begrip hebben. In The Shallows heeft Carr het een aantal malen over het Thamos-verhaal als oorsprong van het debat waarin hij zich mengt en dat met internet een nieuwe dimensie zou hebben gekregen.

Dus Google verandert ons geheugen?

Alsof Carr aan het begin van een nieuw stuk geschiedenis staat, is er in Wikipedia een omvangrijk artikel gewijd aan hoe de hele discussie rondom Carrs initiële vraag Is Google Making Us Stupid? zich heeft ontsponnen. Alleen John Battelle – journalist, blogger en hoogleraar – maakt vanuit het schrijverschap als Auteur Maudit hetzelfde punt als ik hierboven. Net als Carr geeft Battelle hem vanuit zijn eigen beleving direct antwoord:

“When I am deep in search for knowledge on the web, jumping from link to link, reading deeply in one moment, skimming hundreds of links the next, when I am pulling back to formulate and reformulate queries and devouring new connections as quickly as Google and the Web can serve them up, when I am performing bricolage in real time over the course of hours, I am ‘feeling’ my brain light up, I am ‘feeling’ like I’m getting smarter.”

Carr koketteert graag met hersenonderzoek om zijn punt te maken, dat internet via neuroplasticiteit een negatief effect heeft op de ontwikkeling van onze hersenen en daarmee de menselijke intelligentie. Verlies van concentratie en intense beleving zijn uitingen daarvan. Dat neemt Carr bij zichzlf waar, maar omdat introspectie geen objectieve status heeft, zoekt Carr graag bijval bij de “harde” hersenwetenschap. Wat hij precies bedoelt, leek in zijn ogen geweldig goed te blijken uit het transactieve-geheugenonderzoek Google Effects on Memory: Cognitive Consequences of Having Information at Our Fingertips van Betsy Sparrow aan Columbia University.

Internet Alters Memory kopte het webmagazine The Slatest in de zomer van 2011. Onderzoek van Columbia University had het uitgewezen. Het is zo verleidelijk om altijd weer keihard van stapel te lopen. Wat verandert er nou eigenlijk? Gaat het om fysiologische zaken? Veranderen de hersenen? Verandert ons geheugen? Verandert het gebruik van de menselijke geheugen- annex verwerkingsfaculteit structureel? Of gaat het puur om hoe we dingen doen wanneer we de kans krijgen? Als eerste uiting van adaptief vermogen. Het internet voor je neus, dus (op)zoeken maar. In de aanname, dat alles er morgen ook nog wel zo zal bijliggen: zoekproces en resultaten. Gek zeg, dat we ons kennelijk op dat Google Effect verlaten. En tegenwoordig bovendien op het App Effect: op hapklaar gepresenteerde informatie en kennis, die we niet eens meer op hoeven te zoeken.

In tegenstelling tot de suggestieve koppen in The Slatest en andere publicaties spraken de onderzoekers zelf heel voorzichtig over processes of human memory die veranderen. Wat in elk geval verandert of misschien wel “slechts” verandert, is ons gedrag. Misschien is het Google Effect ook wel een opmaat – zoals Betsy Sparrow suggereert – om zaken structureel in een groter verband te gaan begrijpen: “perhaps those who learn will become less occupied with facts and more engaged in larger questions of understanding”. Dat klinkt hoogdravend en weinig wetenschappelijk, maar misschien is het wel zo. Het was in elk geval niet wat Nicholas Carr eruit pikte.

Geheugen als een zeef

Instemmend citerend eindigde Carr zijn Rough Type-blogpost over het onderzoek van Sparrow en haar team als volgt:

“We are becoming symbiotic with our computer tools, […] growing into interconnected systems that remember less by knowing information than by knowing where the information can be found. […] We must remain plugged in to know what Google knows.”

Dat zijn duidelijke feiten, maar absoluut niet wereldschokkend. Evenmin is de titel boven de blogpost, Minds Like Sieves, een baanbrekend inzicht. Simonides van Ceos wist dat ook al, en in Nederland had de internationaal bekende professor Willem Wagenaar zijn levenswerk gemaakt van ons geheugen als een zeef. Veelzeggend is abstracte cliffhanger, waarmee Carr zijn blogpost eindigde:

“As memory shifts from the individual mind to the machine’s shared database, what happens to that unique “cohesion” that is the self?”

Geheugen, het brein, de geest en nu “het zelf”: een soort ziel en een relict uit de psychoanalyse en de Gestalttherapie. Moeten anno 2011 antieke abstracties als deze de discussie verhelderen?

Hetzelfde geldt voor de analogieën, die de geheugendiscussie en het slimmer/dommer-debat door de eeuwen heen begeleidden. Nog hebben we het soms over hersens die we kunnen horen kraken als er hard wordt nagedacht, en horen we de wat archaïsche uitdrukking “het raderwerk van onze hersenen”. Na de mechanica kwam de computer op de proppen, en de notie van kunstmatige intelligentie. Altijd hebben we het idee gehad, dat digitale technologie onze eigen intelligentie zou overtreffen. Voor velen werd dat werkelijkheid toen de IBM-computer Deep Blue in 1997 wereldkampioen Garri Kasparov met schaken versloeg. Maar welbeschouwd staat de vraag wat intelligentie eigenlijk is, nog steeds recht overeind. Een van onze onbeholpen abstracties is waarschijnlijk nog het beste antwoord. In de analogiesfeer hebben we nu de MRI-scanner omarmd. Daarmee nemen we waar wat er in onze hersenen gebeurt. Tot op neuronaal niveau toe. Maar hoe dat concreet correleert met onze favoriete abstracties – geheugen, brein, geest, zelf, ziel, intelligentie, slim en dom – daarvan hebben we nog geen geweldig helder idee. Om het zacht uit te drukken.

Joshua Foer als levend bewijs

Op 15 juli 2011 waren er naar aanleiding van het onderzoek van Betsy Sparrow twee schrijvers te gast in het CNN-programma John King, USA: Nicholas Carr en geheugenkampioen Joshua Foer, die in onze tijd het levende bewijs is, dat wie echt wil, opmerkelijke breinprestaties kan leveren. Begin 2011 verscheen zijn boek Moonwalking with Einstein: The Art and Science of Remembering Everything. De Nederlandstalige editie heet Het geheugenpaleis: de vergeten kunst van het onthouden. Het boek gaat over Foers experiment om zijn geheugen te trainen. Uiteindelijk was hij zo goed in staat om dingen onthouden, dat hij in 2006 het jaarlijkse USA Memory Championship won. Zijn prestatie is zo opmerkelijk – zeker in deze tijd van digitale afleiding – dat het boek verfilmd wordt door Columbia Pictures.

Voordat Plato leefde, was het de Romeinse dichter Simonides van Ceos al opgevallen, dat ezelsbruggetjes met locatie en ruimte het feilbare menselijke geheugen aanzienlijk beter lieten presteren. Simonides legde de basis voor de Ars Memorativa, de kunst van het herinneren. Joshua Foer, een doodgewone Amerikaanse jongeman, liet zich onder meer door de zogeheten geheugenpaleizen van Simonides inspireren. We hoeven dus absoluut niet dommer te worden. Bovendien kunnen we ons afvragen in hoeverre onthouden met slimheid te maken heeft. Er bestaat ook nog zoiets als Die Kunst des Vergessens. Maar voor je er erg in hebt, houden internet, sociale media, apps en je nieuwe schermdevice je wel dom. Je ontwikkelt je niet; het is altijd maar meer van hetzelfde. Terwijl je zelf dat idee absoluut niet hebt: kenmerk van verregaande verslaving. Internet is een sluipende intelligentiemoordenaar. Net als de meeste media trouwens.

Dag in dag uit speelt steeds dus diezelfde ene vraag. Of we onze tijd niet veel te veel verdoen met dingen, die eigenlijk geen prioriteit moeten hebben. In een reactie op Nicholas Carr schreef David Brin – niet Sergey Brin van Google, naar wie de bio-link ten onrechte verwijst: een van die leuke kleine foutjes op internet – in 2008 het volgende:

NEW DAVID BRIN: “. . . Indeed, Larry Sanger is right to see the present incarnation of the web as depressingly superficial, facile and often frivolous. If Clay Shirky revels in the blogosphere, can he point to anything that it actually accomplishes? Name a problem that all this “discourse” has decisively solved—in a world where problems proliferate and accumulate at record pace?

Let’s make the challenge simpler—can Shirky even point to one stupidity that has been decisively disproved? . . .

Het zou natuurlijk helemaal fantastisch zijn geweest, wanneer Sergey Brin dit ook daadwerkelijk zelf had gezegd!

Jaap Bloem
Research Director Sogeti/VINT bij Sogeti/VINT

Jaap Bloem is in IT since the PC and now a Research Director at Sogeti/VINT. In his days at KPMG Consulting he co-founded the IT Trends Institute. Jaap was a publisher of IT books and editor in chief of IT magazines at Wolters Kluwer. Before coming to VINT, Jaap was the Marketing Executive for the Dutch Chapter of ISOC, the Internet Society. Jaap has co-authored many books and articles, and loves to develop and evangelize ground-breaking thought and insight together with colleagues and partners. Jaap Bloem is in augustus 2018 overleden.

Categorie
Tags

3 Reacties

    JaapBloem

    Ha! Swaab in de NRC dit weekend: “Hersenen functioneren anders in de puberteit en pubers hebben meer kans om uit de bocht te vliegen”. Dank Dick 😉


    6 november 2011 om 13:09
    JaapBloem

    EW142 bijgewerkt met Linda Stone en prachtige foto v meisje voor Atlantic issue 2008/0708. Is Google Making Us Stoopid? Zij weet het ook niet . . .


    9 november 2011 om 07:36

Marketingfacts. Elke dag vers. Mis niks!