Internet als modern medicijn tegen de armoede
De digitale kloof loopt langs dezelfde lijnen als de economische kloof tussen rijk en arm. Ontwikkelingslanden zien het inhalen van hun achterstand in de ICT als middel om de economische kloof te dichten.
Iedereen op internet! In 2015 moet dat zeker voor de helft van de wereldbevolking gelden, wat de Verenigde Naties betreft. In Gen?ve hebben vertegenwoordigers van meer dan 170 staten, non-gouvernementele organisaties en bedrijven de afgelopen drie dagen gesproken over de zegeningen van de informatie- en communicatietechnologie (ICT). Op de VN-top over de informatiemaatschappij werd vooral gesproken over de digitale kloof tussen de rijke en de arme landen, en hoe die te slechten.
Het belang dat landen hechten aan ICT, bleek uit de aanwezigheid van staatshoofden en regeringsleiders. Zestig waren er, en ze kwamen vrijwel zonder uitzondering uit ontwikkelingslanden.
De digitale kloof loopt langs dezelfde lijnen als de economische kloof die er al was voor het huidige hoog-technologische tijdperk zijn intrede deed. Tegelijk wordt het dichten van de digitale kloof, in ieder geval op de VN-top, gezien als een manier om de economische ongelijkheid te verkleinen.
Overtrokken? Relativerende woorden waren spaarzaam, en die kwamen van de delegatie van het door oorlogsgeweld verwoeste Angola. Vrede en veiligheid, zei minister Tibeiro van Post en Telecommunicatie, dat is wat nodig is om armoede te bestrijden. Toch erkende ook Tibeiro het belang van ICT voor de welvaart.
Wie zich aan de rijke kant van de digitale kloof bevindt, verliest die dimensie wel eens uit het oog. Internet, want daar ging het toch vooral over, is dan een gegeven, een alledaags gebruiksartikel voor het bestellen van boeken, het spelen van spelletjes en het downloaden van liedjes. En misschien is de kloof pas echt gedicht als internet ook in de arme landen voornamelijk daarvoor dient.
Vooralsnog is 90 procent van de wereldbevolking verstoken van toegang tot internet. Al zou dat cijfer wel eens wat te somber kunnen zijn, stelde de International Telecommunications Union (ITU) deze week. Cijfers over het aantal internetaansluitingen in arme landen zijn vaak niet meer dan schattingen van regeringen.
Tegenonderzoek gaf verrassende resultaten. Zo bleek het aantal internetgebruikers in de Peruaanse hoofdstad Lima twee keer het aantal dat de overheid voor het hele land had berekend.
De wereldtop over de informatiemaatschappij was, hoewel ruim van tevoren door critici al afgeserveerd als een oeverloze praatsessie waar niets concreets uit zou kunnen komen, een bijzondere top. Alleen al vanwege het feit dat het de eerste keer was dat op dit niveau over de informatiesamenleving werd gesproken. En omdat, zoals VN-secretaris-generaal Kofi Annan in zijn openingstoespraak zei, dergelijke conferenties doorgaans over een bedreiging gaan. Dit keer werd gesproken over een waardevol bezit.
Dat neemt niet weg dat de critici een punt hadden. Want al voor aanvang van de conferentie werd voor de heetste hangijzers de klassieke oplossing bedacht om een beslissing uit te stellen: er wordt eerst meer onderzoek gedaan.
Er komt onderzoek naar het beheer van internet. Nu is dat in handen van de ICANN, een private organisatie die door de Amerikaanse overheid in het leven is geroepen en nog altijd nauwe banden met die overheid onderhoudt. Een groep ontwikkelingslanden onder aanvoering van China wil meer zeggenschap, maar de Verenigde Staten en Europa voelen daar niets voor.
Er komt ook onderzoek naar een digitaal solidariteitsfonds. Vooral Afrikaanse landen ijveren voor zo’n fonds, waaruit ICT-projecten in arme landen moeten worden gefinancierd. Maar de rijke landen menen dat er voldoende financiering is en zien de noodzaak van het fonds niet in.
In 2005 moet een beslissing worden genomen over deze kwesties. Dan vindt het tweede deel van de conferentie plaats. In Tunesi?. En daarmee is een ander heikel punt aangesneden. Essentieel voor de informatiesamenleving is de vrijheid van meningsuiting en het recht op informatie. Dat benadrukte Kofi Annan, en de Europese Unie kreeg het voor elkaar dat het belang daarvan in de slotverklaring werd opgenomen.
Maar, zoals Timothy Balding van de World Association of Newspapers zei: ‘De voornaamste belemmeringen voor de vrijheid van meningsuiting op internet worden veroorzaakt door precies die regeringen die aan de top deelnemen.’ Zoals de Tunesische.
Bron: