Hoe een groep hackers, genieën en nerds de digitale revolutie ontketende
Uitgelezen: De uitvinders
Ja, dit boek is geschreven door de auteur van de populaire biografie over Steve Jobs: Walter Isaacson. En ja, Jobs komt ook in dit boek voor. Daarmee houden eigenlijk ook alle overeenkomsten tussen beide boeken op. Of je moet nog willen meerekenen dat het allebei dikke pillen zijn. In dit 535 pagina’s tellend verhaal legt Isaacson uit hoe het internet, zoals we dat nu kennen, is ontstaan. Daar hoort natuurlijk ook de historie van de computer bij en de digitale revolutie die zich steeds weer op nieuwe manieren ontvouwde.
Bestaande ideeën en nieuwe toepassingen leidden tot vooruitgang
Zelf ben ik geen techneut en geen wiskundewonder, dus de uitvoerige uitleg over bijvoorbeeld de Analytical Engine van Charles Babbage, het eerste computerprogramma dat Ada Lovelace hiervoor schreef en de werking van transistors, zijn aan mij niet besteed. Wat ik wél heel interessant vind, is de boeiende beschrijving van de processen die leidden tot deze en vele andere uitvindingen. Gelukkig staat het boek daar vol mee, inclusief beknopte biografieën van alle hoofdrolspelers in de computer- en internetgeschiedenis.
De belangrijkste conclusie van het boek is dat geen enkele uitvinding of uitvinder eigenhandig verantwoordelijk was voor de digitale revolutie. Het was altijd een combinatie van bestaande ideeën en nieuwe toepassingen die tot vooruitgang leidde. Soms via samenwerkingen van gelijkgestemden, maar soms ook door regelrecht jatwerk.
De beste ideeën kwamen voort uit geniale individuen die samenwerkten in een team, waarbij ieder zijn eigen specialisme had. Het perfecte voorbeeld hiervan is de creatieve geest die samenwerkt met de briljante, praktisch ingestelde techneut, zodat alles wat bedacht wordt ook echt uitgevoerd kan worden. Denk aan Steve Jobs en Steve Wozniak in de begindagen van Apple. Theoretici en technici hebben samen de digitale revolutie op gang gebracht.
Marketing was essentieel
Een andere belangrijke conclusie is dat je nog zo’n goed idee kunt hebben, maar als je niet weet hoe je het moet vermarkten, is succes zeker niet gegarandeerd. Andersom kon marketing juist zorgen voor de omzet en dus de nodige financiële slagkracht om beginnende techbedrijven verder te helpen.
Het mooiste voorbeeld daarvan vond ik het beroemde computerspel Pong. Mede-oprichter Nolan Bushnell van spelfabrikant Atari had eigenlijk niet genoeg geld om de machines waarop Pong werd gespeeld te fabriceren in grote oplage. Dus nam hij een gok: hij fabriceerde er 12 en van de winst die elke verkochte machine opleverde, financierde hij weer een stel nieuwe machines. Een goede brochure en natuurlijk de verslavende gameplay deed de rest: Pong werd een groot succes.
Eeuwigdurende strijd
Ook de eeuwigdurende strijd tussen de commercialisering van intellectueel eigendom en gratis kennisdeling komt uitgebreid aan bod in het boek. Het bekendste voorbeeld daarvan is dat de leden van de Homebrew Computer Club (waaronder Jobs en Wozniak) gratis versies van Microsoft BASIC onder elkaar verspreidden, waarop een 19-jarige Bill Gates een woedende brief stuurde om erop te wijzen dat het ontwikkelen van software tijd en geld kost.
Ander voorbeeld: in 1991 lanceerde Linus Torvalds zijn gratis besturingssysteem Linux als alternatief voor (het in zijn ogen te dure) Unix. De standpunten van beide partijen, zowel de hackeractivisten die vinden dat software gratis moet zijn als de commerciële partijen die hun intellectuele eigendom willen beschermen, worden goed uitgelegd.
Met bijna 60 pagina’s aan voetnoten kun je niet anders concluderen dan dat Isaacson zijn verhaal goed onderbouwd heeft. Toch is het geen droge opsomming van feiten geworden, maar juist een heel prettig leesbaar boek. En dan ook nog eens over materie waar we vrijwel allemaal dagelijks mee te maken hebben: computers en internet!